Zoeken

André Monninkhof opnieuw op de preekstoel

In het mooie voorjaar van 1986 beklom tijdens de zondagmorgenviering een jongeman de preekstoel van de Mariakerk. Het was André Monninkhof, een zoon van Berghuizen. Hij vertelde met pastor Cees van Breemen in zijn rug dat hij na lang en zorgvuldig beraad had gekozen naar het Ariënskonvikt te gaan om priester te worden. 
Dat verhaal boeide schrijver dezes dermate dat hij zich enkele dagen later met fotograaf Carlo ter Ellen meldde aan de poort van de Johannes Postkazerne in Havelte, om het verhaal voor de krant op te tekenen. André was daar gelegerd als dienstplichtig militair. Uit de bus rolden niet alleen prachtige foto’s van een jonge soldaat in uniform, met de baret strak op het hoofd. Het is ook een van de dankbaarste en meest bijzondere verhalen, die ik als journalist heb mogen maken. Ik bleef André al die jaren volgen, zocht hem destijds op in Breukelen en trof hem later in Enschede, waar ik werkte en hij pastoor was geworden. Deze week zocht ik hem 37 jaar na de Johannes Post op in de prachtige pastorie van de St. Brigittakerk in hartje Ommen, waar hij woont en pastoor is voor elf geloofgemeenschappen die behoren tot de overkoepelende Emmanuelparochie. De pastoor (nu 62) heeft gezorgd voor koffie en gebak! Hij ziet er blakend uit, voelt zich zichtbaar thuis en op zijn gemak in Salland.
Denk je nog wel eens aan Berghuizen?
 
‘Dat komt regelmatig bij mij terug, mag ik wel zeggen. Ik ben daar geboren en getogen. Daar liggen mijn roots, mijn wortels. Mijn huisnummer, dat ben ik bepaald niet vergeten. Ik kom daar natuurlijk niet elke dag meer, maar denk regelmatig terug aan de plaats waar ik opgegroeid ben, de Duivelsdijk. Het is er helaas niet meer, maar toch, die buurt… Ik ben daar als jonge jongen opgegroeid. Dat ene stukje Duivelsdijk is er nog steeds, aan de ene kant van de Enschedesestraat. Aan de andere kant stond ons huis. We hadden een bunder grond en drie melkkoeien. Mijn vader werkte bij de post, dat is allemaal nog regelmatig in mijn gedachten. Ik ben natuurlijk ook opgegroeid in de Mariakerk, heb daar mijn eerste H. Communie gedaan, ben daar gevormd en ik ben daar altijd naar de kerk blijven gaan. Dat heeft mij nooit iemand hoeven te zeggen. Ik kwam daar graag en het was altijd met spitse oortjes luisteren naar de preken van pastoor Hartman. Daar is min of meer door de jaren heen mijn roeping ook wel gegroeid, denk ik. Wat ik nog heel goed weet is dat pastoor Van Breemen, toen ik voor het eerst daar optrad als acoliet, mij een duw in de rug heeft gegeven. Want ik durfde niet over de drempel van de sacristie te stappen, de kerk binnen. Een belangrijk zetje in de rug was dat. Ik heb zo de eerste schreden gezet op het altaarpodium en een aantal jaren als lector en acoliet mogen functioneren. Dat soort ervaringen heeft mij natuurlijk wel op weg geholpen naar wat ik nu mag doen. Ik ben altijd contact blijven houden met de groep lectoren en acolieten. Hennie Olde Scholtenhuis, Hans Oude Hengel, noem maar  op. Het was al een hele tijd geleden dat ik daar op een vergadering ben geweest, maar ik krijg natuurlijk wel netjes de notulen. Ik betaal al jaren keurig mijn contributie en weet wel wat er in die groep speelt en wat er kerkelijk aan de hand is. Het was 10 januari dat er weer een vergadering was, in café Olde Weghuis. Ik dacht: ik ga er naar toe, had Fons Teunissen opgebeld of dat gelegen kwam en ben naar Oldenzaal gereden. Mede omdat ik mijn 25-jarig priesterjubileum gevierd had was het mooi elkaar weer eens live te zien. Daar heb ik het idee geventileerd dat ik het leuk zou vinden nog eens in Berghuizen te mogen voorgaan. Vooral omdat het nu met het onttrekken van de kerk aan de eredienst in zicht, nog net kan. Het is uiteindelijk komende zaterdag 22 april geworden. Terug naar Berghuizen… Er woont nog wat familie van mij en ik hou toch ook nog een beetje de uitslagen bij van FC Berghuizen en de klootschieters van De Toekomst waar mijn vader actief was. In Berghuizen is de basis gelegd voor wie ik nu mag zijn.’
 
Je groeide dus op aan de Duivelsdijk en later woonden jullie in de bocht van de Lossersestraat, randje Berghuizen. Hoe was je als kind en jongere?
 
‘Ik kon goed leren, dat wel. Behoorde tot de besten van de klas. Ik was wel een beetje verlegen, moet ik zeggen. Ik stond bepaald niet met de neus vooraan. Ik heb mijn weg moeten vinden, wat dat betreft. Gelukkig ben ik daar in de loop der jaren wel in gegroeid, ook in de sociale contacten. De focus lag altijd wel op leren en studeren. Ik heb wel gevoetbald, ja hoor, natuurlijk bij FC Berghuizen. Begonnen in de E5 of E6 geloof ik. Ik heb carriere gemaakt tot A3, dus niet, haha. Ik werd op een veilige plek op het middenveld gezet, waar ik geen kwaad kon. Ja goed, zo ging dat. Mijn vader nam me wel eens mee, bij Berghuizen langs de lijn of naar  Quick ’20. Ik lette toen meer op of de scheidsrechter wel goed floot. Op bepaald moment dacht ik: als je dat zo belangrijk vindt, moet je dat maar eens gaan doen. Dat ben ik ook gaan doen en ik fluit nog steeds, al 34 jaar op zaterdag de jeugd van 15-18 jaar. Ik kan het toch niet laten. Dat heeft mij de hobby gebracht, die voor mij best belangrijk is. Het heeft mij ook gebracht wat ik nu namens de Nederlandse bisschoppen mag doen op het terrein van kerk en sport. In 1998 moest Flip Huitink, nog kapelaan geweest in de Mariakerk, worden opgevolgd bij de Nederlandse Katholieke Sportfederatie (NKS). Daar moest weer een geestelijk adviseur komen. Toen dacht vicaris-generaal Rentinck, in maart overleden: nou, die Monninkhof moest dat maar eens gaan doen. Ik doe het nog steeds. De federatie bestaat niet meer, maar nog wel over is NKS voetbal.  Daar ben ik geestelijk adviseur en bestuurslid om Oost te vertegenwoordigen. En als dat zo van pas komt en er in het Vaticaan iets te doen is wat kerk en sport betreft, dan mag ik daar ook naar toe. Vorig jaar juni viel er een e-mailtje in mijn mailbox met een uitnodiging uit Vaticaanstad voor een congres in september over geloof en sport. Inclusiviteit en sport, dat iedereen mag meedoen, noem maar op. Zo’n reisje naar Rome is wel een avontuur, maar het is allemaal gelukt. Daar ontmoet je sportmensen van all over the world, uit Canada, Australië, heel mooi om die te treffen. Dat soort dingen heb ik meermaals mogen meemaken. De wortels zijn daarvoor gelegd en daarom vertel ik het allemaal, in Zuid-Berghuizen.’ 
Je had, je vertelde het net zelf al, aanleg om te studeren. Waar koos je voor? En was het lastig van huis te gaan?
 
‘Ik  ben na het gymnasium in Oldenzaal rechten gaan studeren omdat ik altijd geboeid was door de verslagen van de rechtbank in Almelo. Als je dat zo mooi vindt kan dat een aanwijzing zijn dat daarin je toekomst ligt. Ik heb de rechtenstudie in Amsterdam mogen doen, met veel plezier; daar heb ik helemaal geen spijt van. De kennis en ervaring die ik toen heb opgedaan komt me in mijn huidige bestuurlijke werk als voorzitter van een groot parochiebestuur goed van pas. Mijn stelling is altijd geweest: NV’s en BV’s moeten zichzelf maar redden, maar de kleine man wil ik graag vooruit helpen. Wat dat betreft had ik misschien sociaal advocaat kunnen worden. Dat is uiteindelijk een andere kant opgegaan. Maar toch loopt het rechtvaardigheidsgevoel, zie ook mijn hobby, als een rode draad door mijn leven heen. Dat was in feite de diepere drijfveer om rechten te gaan studeren. Maar dat andere bleef ook trekken. De bekende vraag van mijn vader: ‘Wat wis noe, advocaat of pastoor wodd’n?’  Toen heb ik geantwoord dat ik pastoor wilde worden. En wie A zegt moet ook B zeggen. Dat heeft mij na een jaar dienstplicht in de Johannes Postkazerne, daar weet je alles van, want daar ben je geweest, in Utrecht doen terecht komen op het Ariënskonvikt. De Katholieke Theologische Universiteit, zoals dat toen heette, waar ik de priesteropleiding heb mogen volgen. Acht jaar studie en praktijk. In 1994, toen ik alles had afgerond, belandde ik in Breukelen als pastoraal werker. Je vroeg nog of het lastig was van huis te gaan. Ja, naar Amsterdam was destijds natuurlijk wel een heel avontuur. Ik heb daar niet echt deelgenomen aan het studentenleven, daar was ik het type niet voor, helemaal niet. Ik heb vijf jaar mogen wonen bij een familie daar. Mijn vader had het contact gelegd via de post. Er kwamen wel eens mensen van de post elders uit het land, die daar dan bepaalde werkzaamheden moesten verrichten. Het zou eerst voor tijdelijk zijn, maar het is zo goed bevallen dat ik daar mijn hele studietijd ben gebleven. Dat ik daar mocht en kon wonen, heeft het allemaal wel gemakkelijker gemaakt.’
 
Je ouders zijn er niet meer. Mis je ze, denk je vaak aan ze?
 
‘Natuurlijk mis ik mijn ouders. Mijn moeder is al heel vroeg overleden. Mijn vader is mede daarom natuurlijk erg belangrijk voor mij geweest. Hij heeft me altijd gestimuleerd. Hij leerde Annie kennen. Beiden zijn ze overleden. Maar Annie was mijn tweede moeder. Zij en mijn vader zijn 27 jaar gelukkig geweest met elkaar. Toen Annie in zijn leven kwam was er een nieuw thuis. De koffie was klaar, het was aan de Lossersestraat een hele gelukkige tijd. Ik was dan wel het huis uit, maar als je thuis kwam bijkletsen voelde het ook als thuis. Ik had mijn vader graag nog verteld dat ik vanuit Enschede ook pastoor was geworden voor Losser, de gemeente waarin hij was geboren. Dat heeft er helaas niet ingezeten. Ik had het heel graag  met hem gedeeld.’
 
In het voorjaar van 1986 beklom je op zaterdagavond de preekstoel in de Mariakerk en deelde je de parochianen tot ieders verrassing mee dat je priester wilde worden. Wat een moment was dat.
 
‘Ja. Ik had mijn eigen omgeving al ingelicht. Zat in militaire dienst in Havelte en het contact met pastoor Cees van Breemen van de Mariakerk moest natuurlijk gelegd worden, als schakel tussen de kandidaat en het bisdom. Ik weet nog goed dat ik op een zondagavond, voor ik terug moest naar Havelte, Van Breemen heb opgebeld. Hij dacht eerst dat ik een grapje maakte of zo, maar ik meende het natuurlijk serieus. Ik ben toen een paar keer bij hem geweest. Toen is ook het contact met het Ariënskonvikt tot stand gekomen. Roepingen zondag kwam eraan en ik zei: ik zou het wel mooi vinden het aan de mensen in Zuid-Berghuizen te mogen vertellen. Dat vond Van Breemen ook een goed idee en zodoende kwam het zover dat ik daar de preekstoel heb beklommen, als ik dat zo mag zeggen en mijn roepingverhaal heb verteld aan de mensen in Zuid-Berghuizen. Je vraagt of het een opluchting was. Ja, in zekere zin wel, omdat ik mijn verhaal daar kwijt kon. Er speelde veel, onder andere dat ik twee keer met een groep jongeren in Lourdes was geweest. Ik ben met de soldaten in Lourdes geweest in hetzelfde jaar. Dat waren allemaal hele mooie ervaringen, die me wel gesterkt hebben in waar ik mee bezig was. Dat ik in de Mariakerk mijn verhaal afstak heeft geleid tot dat kranteninterview met jou in de kazerne in Havelte. Wij troffen elkaar met fotograaf Carlo ter Ellen bij de kazernepoort. Al die dingen samen, dat waren wel bijzondere momenten.’
 
Ik heb je later opgezocht in Breukelen, waar je pastoraal werker was en daar heb je toch ook wel verteld over de twijfels die je zijn overkomen. Je ging een celibatair leven in, je kon geen gezinnetje stichten. 
 
‘Als je begint aan de priesteropleiding, wil dat nog niet zeggen dat je de eindstreep haalt. Ik ben natuurlijk een mens van vlees en bloed. Mijn vader had graag gezien dat ik belastingambtenaar was geworden. Hij had graag een paar kleinkinderen van mij op schoot gehad. Ik heb natuurlijk mijn twijfels gehad, heb daar ook tijd voor genomen. Na mijn opleiding ben ik ook niet meteen gewijd. Ik ben zoals net gezegd begonnen als pastoraal werker in Breukelen. Daar is zo’n beetje drie jaar overheen gegaan voordat ik gewijd ben. Ik heb die tijd goed gebruikt om te overdenken: wie ben ik nou eigenlijk, waar sta je voor, wat wil je met je leven? Je doet natuurlijk wel de belofte bij je priesterwijding. Dat is natuurlijk wel een belofte voor het leven. Dat mag je vergelijken met ja zeggen bij een huwelijk. Ik wilde dat wel goed gefundeerd doen. De tijd die ik tussen 1994 en 1997 heb gehad tussen het afronden van mijn opleiding en de wijding heb ik daar met hulp en begeleiding goed naar gekeken. Dat heeft me goed gedaan en toch gemaakt dat ik ja heb durven zeggen.’
 
Als je nu het hele traject vanaf het begin van je opleiding tot nu overziet, ben je dan een tevreden mens?
 
‘Ik ben blij met wat ik mag doen. Ik beschouw het als iets heel bijzonders. Ik kom natuurlijk gewoon uit Zuid-Berghuizen, laten we wel wezen. Ik zweef niet boven de wolken, ik probeer gewoon tussen de mensen te staan. Binnen een geloofsgemeenschap zijn natuurlijk bepaalde bijzondere taken. Maar het fundament zit ten eerste in de geloofsgemeenschap zelf. Daar binnen heb ik heel goed geleerd met beide benen op de grond te blijven staan. Doe gewoon, dan doe je al gek genoeg, denk ik. Maar het blijft wel heel bijzonder om iemand de sacramenten toe te dienen, om nabij te zijn voor mensen. Dat is iets heel kostbaars. Dat ik dat mag betekenen, vind ik nog steeds heel mooi. Mensen op bijzondere wijze nabij zijn in Gods naam; ik vind het een voorrecht dat ik dat doen mag. Een stukje genade, als ik het zo mag zeggen. Een kostbaar geschenk, dat ik heb mogen ontvangen. Daarnaast heb je een andere kant. Als je 25 jaar priester bent, verloopt dat natuurlijk niet rimpelloos. Met name niet in de periode in Enschede. Ik gedij het beste op het platteland. Ben heel blij dat ik hier in Ommen en verre omgeving mag zijn. Ik zeg vaak: ik zwem als een vis in de Vecht. Maar op de weg van een pastoor komt ook wel eens een stadsparochie, dat hoort erbij en zo kwam ik in Enschede. Ik had hele gelukkige jaren gehad in De Achterhoek, in Ulft en omgeving. Tussen schutterijen en verenigingen, noem maar op, het dorpsleven, net als in Berghuizen best herkenbaar. Maar in Enschede moest een nieuwe pastoor komen als opvolger van Jan Kortstee en men dacht: Monninkhof komt daar uit de buurt vandaan, dus dat moesten we toch maar eens proberen. Ik ben op zich graag in Enschede geweest en bewaar er dierbare herinneringen aan, met name aan de contacten met studenten. Ik heb menig studentenbruidspaar aan mijn bureau gehad; zoals een boerenzoon uit Deurningen die een meisje uit Mexico had leren kennen. Dan moest er getrouwd worden en de pastoor moest allerlei papieren in orde maken en er moesten gesprekken worden gevoerd. Ik heb samen met anderen in Enschede internationale missen van de grond mogen tillen in de Jacobuskerk, waar Engels dan de voertaal was. Van meet af aan was echter duidelijk dat in Enschede kerken moesten sluiten. Men kende daar ooit tien kerken. Toen ik kwam waren er nog zeven open. De vraag voor ons als parochiebestuur was of dat nog wel te behappen was. De conclusie was dat er drie open konden blijven. Het was natuurlijk niet verantwoord om de Jozef- en de Jacobuskerk dicht te doen. De derde die open bleef werd uiteindelijk de St. Jan. Ik heb het als bijzonder pijnlijk ervaren dat we vier kerken moesten sluiten, waarbij ik als pastoor de Godslamp moest uitblazen. Heel pijnlijk ook voor de geloofsgemeenschappen. Maar het kon zo niet langer. We stonden er in Enschede financieel niet zo goed voor, dus er moest iets gebeuren om de boel draaiende te houden. Er zijn bestuursperikelen geweest, in 2016 mondde dat uit in een crisis. Ik heb toen het vertrouwen moeten opzeggen in twee bestuursleden. De bisschop heeft dat toen allemaal onderzocht. Hij wilde geen oordeel uitspreken en heeft toen het complete parochiebestuur, de pastoor incluis, eervol ontslag gegeven. De opdracht was mij als pastoor meteen te herbenoemen, zodat ik met één bestuurslid dat me trouw was gebleven een nieuw parochiebestuur kon formeren. Dat heeft nog twee jaar geduurd. Toen was het 2017. Al die perikelen als kerksluitingen en bestuurlijke problemen waren me bepaald niet in de koude kleren gaan zitten. Ik was aan het einde van mijn Latijn. Dat heb ik met de bisschop, kardinaal Eijk dus, gedeeld en die heeft heel goed geluisterd. Daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Toen is er gekeken of er een andere parochie kon komen. Ik had me kunnen voorstellen dat ik ergens parochievicaris was geworden, want ik zit niet vast aan het pastoorschap, helemaal niet. Uiteindelijk is er een carrousel op gang gebracht, waarbij nog twee andere priesters betrokken zijn geweest. Zo kwam ik in Ommen en omgeving.’
In het parochiecentrum bij de Jozefkerk in Enschede interviewde ik je destijds over je rol als pastoor die in feite manager was met zoveel kerken en geloofsgemeenschappen. Hoeveel kerken heb je nu? Je bent nu in feite weer manager, maar in een omgeving die je ligt. Je voelt je hier beter thuis.
 
‘Wat denk je hoeveel kerken ik hier heb? Een heel elftal, 11 dus. En ja, ik ben nog steeds manager. Maar dat doe ik niet alleen. Ik heb hier een heel leuk parochiebestuur. Met iedereen kan ik het heel goed vinden, we doen het allemaal samen. We hebben hier bovendien een pastoraal team, waarin we nu iemand hebben die verstand heeft van financiën en noodzakelijke veranderingen. Tot nu toe hebben we hier geen kerken hoeven sluiten. Ik beschouwde het als een sport het elftal bij elkaar te houden. Toch zie ik her en der wel de eerste haarscheurtjes ontstaan. Van kerksluiting is echter nog geen sprake. Maar hier speelt natuurlijk wel dat er minder mensen in de kerk komen en vergrijzing van vrijwilligers. En als pastoresteam kunnen we niet alles meer behappen, waardoor we keuzes moeten maken. Het gebeurt ook dat we met 20 bezoekers verspreid in een grote kerk zitten. We hebben nu wel een groep jongeren. Daar moeten we iets mee, maar we moeten ook de ouderen blijven koesteren en waarderen.’
 
 Je toekomst? Eeuwig door? Heb je nog ambities, wil je nog naar een andere plek?
 
‘Voorlopig zit ik goed hier, laat dat wel wezen. Ik zit in een prachtige omgeving. In Salland is het goed toeven, dus ik hoop dat ik het hier lang kan volhouden. Ik ben totaal niet bezig met naar een andere plek te gaan. Aan de andere kant: de bisschop kijkt waar ik het beste pas, waar ik het meest nodig ben. Mocht er iets om de hoek heen komen, dan werk ik daaraan mee. Hoe lang ik door wil werken? Ja, priester tot in de eeuwigheid zeggen ze dan. Ik ga er vanuit dat ik blijf werken zo lang ik het leuk vind en er fysiek toe in staat ben.’
 
Zaterdagavond 19.00 uur in de Mariakerk, je gaat er nog één keer voor in de eucharistieviering. Welke gevoelens heb je daar bij?
 
‘Meerdere gevoelens. Zoals dankbaarheid naar de mensen die me het leven hebben gegeven dat ik nu heb. Ik kom nu terug op de plekken waar ik ben geweest. In Breukelen ben ik teruggeweest vanwege mijn 25-jarig priesterschap. Het voelde heel goed om de mensen daar weer te zien. In Berghuizen zal dat zaterdagavond niet anders zijn. Daar was wel mijn basis. Ik kom er ook terug nu vanwege mijn jubileum. Het geeft ook wel weemoed. Want ik vind het pijnlijk dat de Mariakerk aan de eredienst wordt onttrokken. Dat zeg ik als Berghuizenaar, want dat voel ik me nog steeds. Dat gaat niet weg. Het is de realiteit van vandaag dat zo’n kerk sluit. Wel ben ik blij dat de kerk een waardige herbestemming krijgt. En dat veel mensen momenteel zo actief en gedreven zijn om de wijk nog iets mooier en beter  te maken. Voor mij geldt voor Berghuizen ook memories en nostalgie. Het is goed dat ik zaterdag nog eens kijk waar ik vandaan kom. Want ik wil mijn verleden niet vergeten. Maar ik kijk ook hoe Berghuizen er nu voor staat. Dan denk ik aan het Evangelie van de Emmausgangers: blijf in zo’n bijzondere wijk je zegeningen tellen, dat moeten de Berghuizenaren bij alles wat er nu gebeurt zich goed blijven realiseren.’
 
André Monninkhof zal zaterdag wat lekkers meenemen voor bij de koffie na de mis van 19.00 uur. Dat velen mogen komen, dat de kerk nog eens ouderwets vol mag zitten. Goodgoan, zegt hij als ik hem de hand heb gedrukt en de prachtig pastorie in hartje Ommen verlaat. 

Door Felix Nijland. Foto’s: De Twentsche Courant Tubantia.